Lezer Frank Verhoft wees me erop dat sommige linguïsten redenen hebben om te besluiten dat het Sloveens en het Sanskriet zo veel overeenkomsten hebben dat het Sanskriet ongetwijfeld het Sloveens rechtstreeks heeft beïnvloed.
Maar anderen gaan nog een stap verder en beweren dat het omgekeerde het geval is:
Er is een versie van het Sloveens dat ouder is dan het Sanskriet en dat dit Sanskriet door dat Oudsloveens is beïnvloed.
Het eerste argument van deze pseudotaalwetenschappers komt vreemd over. Zowel in Sloveens als in Sanskriet komen de eenheden voor de tientallen en zeggen we dus ‘een-en-dertig’ in plaats van ‘dertig-en-een’. Louter op basis van dit argument zijn het Nederlands en Duits evenzeer heel erg verwant aan het Sanskriet. Kortom, dit argument is compleet irrelevant.
Het tweede argument is dat het Sloveens naast Sanskriet de enige taal ter wereld is die naast enkelvoud en meervoud ook dualis kent. Dat is een vorm die naar zaken verwijzen die in tweetallen of paarsgewijs voorkomen. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij woorden die altijd paarsgewijs voorkomen, zoals oog, oor, been en arm.

In dit boek wordt de vermeende grote overeenkomst tussen Sloveens en Sanskriet ragfijn uitgelegd.
Het klopt echter niet dat Sloveens de enige taal is waar dualis voorkomt. Je vindt de vorm ook in Keltische talen en in diverse Fins-Oegrische talen. Ook dit argument vervalt dus.
Als laatste argument blijken er overeenkomsten te bestaan in de vervoeging van bepaalde werkwoorden en de verbuiging van bepaalde woorden. Verbazend is dat niet. Het Sanskriet is immers een zustertaal van het Latijn en het Grieks (dat wil zeggen dat deze drie talen een gemeenschappelijke voorouder hebben). Er zijn verschillende woorden in de Europese talen die ook in het Sanskriet voorkomen. Denk maar aan telwoorden, de benamingen van familieleden en enkele diernamen. Vermits het Sloveens ook een Indo-Europese taal is, zijn die gelijkenissen daar ook te vinden.
Op basis van dit argument zouden het Nederlands en het Perzisch (Farsi) ook heel nauw verwant moeten zijn en een soortgelijk verband kun je dan tussen heel veel talen vinden. Die gelijkenissen zijn verre van significant om er een conclusie aan te kunnen verbinden.
We kunnen dus besluiten dat de ‘taalkundigen’ die zich hierop beroepen om boude uitspraken te doen, dezelfde denkfouten maken als alle andere.
Ken jij nog een geval van pseudotaalwetenschap dat hier nog niet aan bod is gekomen? Ik hoor het graag van je.