Een tijdje geleden kreeg ik van lezer Jurgen Demeester de volgende vraag:
Woorden die in hun meervoud de stemhebbende medeklinker d, b, of g hebben, eindigen in het enkelvoud ook op die klinker.
Bijvoorbeeld:
potloden – potlood
webben – web
eggen – eg
Maar bij v en z is dat niet zo: huizen > huis en verven > verf. Hoe komt dat?
Ik zocht zelf een antwoord maar kon er geen vinden. Dus ging ik te rade bij collega Miet Ooms, die over heel wat niet-gepubliceerd materiaal beschikt. En jawel, Miet vond wel een antwoord. Maak je klaar voor een omstandig antwoord:
In de middeleeuwen was er geen echt beregelde spelling. Dat betekent niet dat iedereen zomaar wat op deed of dat alles zuiver fonetisch was gespeld. Elke scribent heeft binnen een bepaalde traditie leren schrijven in een schrijfcentrum (eerst waren dat kloosters, later waren dat ook schrijfcentra bij de ambtenarij). Dat maakt dat er toch bepaalde ‘regels’ of tradities golden binnen ruimere regio’s. In die tijd konden woorden wel eindigen op –z of –v, maar dat was toen ook relatief zeldzaam. Woorden op -d, -g, -b daarentegen kwamen wel frequent voor, alsook op -gh en -dt (en dan heb ik het niet alleen over werkwoorden). Dat had niets met klankkleur op zich te maken, maar wel met traditie: de combinatie -gh bijvoorbeeld was een ‘oplossing’ voor de g-klank die in het Frans en het Latijn niet bestond. We hebben ons alfabet immers ontleend uit het Latijn, maar hebben klanken die in datzelfde Latijn niet bestaan. Vandaar dat er via lettercombinaties daarvoor een oplossing gezocht werd.
In de renaissance groeide na de uitvinding van de boekdrukkunst en het toenemend belang van het onderwijs in de volkstaal de behoefte aan een eenvormige spelling. Er zijn enkele tientallen taalgeleerden geweest die een spelling hebben ontworpen, al dan niet op basis van hun eigen kritiek op de spelling van een voorganger. De bekendste zijn Lambrecht (1550), Sexagius (1576), De Heuiter (1581) en de Twe-Spraack 1584). Afhankelijk van hun focus (eerder fonetisch, eerder etymologisch, eerder op het Latijn gericht, eerder op de uitspraak van de volkstaal gericht) namen ze andere beslissingen. Die beslissingen hadden wel meer effect op de spelling van lange klinkers en tweeklanken dan op de spelling van medeklinkercombinatie. Ook hier wordt zelden gekozen voor een -z of een -v op het einde van het woord.
De eerste officiële spelling – in opdracht van de overheid – is die van Siegenbeek. Die man heeft al zijn voorgangers met elkaar vergeleken, heeft een aantal principes vooropgesteld en heeft op basis daarvan zijn regels opgesteld. Op basis van die vergelijkingen heeft hij geconcludeerd dat woorden wel kunnen eindigen op een stemhebbende medeklinker b, d of g volgens het etymologische principe, maar niet op -v of -z. De reden daarvoor is dus frequentie: zijn voorgangers kozen veel minder vaak voor -v en -z als woordeinde dan voor -b, -d en -g. Nu zijn er sinds Siegenbeek nog wel wat spellingwijzigingen geweest, maar die regel is sindsdien altijd gelijk gebleven en – gek genoeg – relatief zelden onderwerp van discussie geweest.
Meer info: het boek ‘Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN’ van Nicoline van der Sijs bevat een hoofdstuk over spelling. En hier vind je de spelling van Siegenbeek: https://books.google.be/books?id=BczFdsxLdTkC&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_summary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false. De kwestie v/f en z/s komt aan bod vanaf pagina 147.
Heel erg bedankt, Miet, voor je deskundige uitleg!
Heb jij ook een vraag over taal? Stel ze dan gerust.