Op een feestje in Asse had ik het in een gesprek met collega-taalkundigen over de lokale mobiliteitsproblemen en dan met name de files aan de konker.

Mijn gespreksgenoten keken me aan alsof ze het in Keulen hoorden donderen. De wat? Konker?

Even wist ik ook niet waar ik het had. Een konker, dat kent toch iedereen? Maar neen, op tien minuten rijden van Erembodegem (bij Aalst) wist men niet waarover ik het had. En dat gold evenzeer voor de aanwezigen die van pakweg Gent of Leuven kwamen.

Met konker bedoelde ik een doorgang onder een verhoogde spoorweg, iets wat mijn collega’s gewoon een tunnel bleken te noemen. Dit dus:

Een bekende ‘konker’ in Aalst

Maar een tunnel is in mijn persoonlijke beleving altijd ondergronds. Hier gaat het om een bovengrondse doorgang, meestal onder een spoorweg, en die noemen we een konker.

Blijkt het woord niet in Van Dale te staan, dus ging ik online op zoek. Nagenoeg alle Nederlandstalige hits hadden met Aalst te maken. Conclusie: een typisch Aalsters woord dat ik al heel m’n leven ken en waar ik onterecht vanuit ging dat iedereen het kende.

Maar waar komt het woord dan vandaan? Het antwoord vond ik in de Oilsjtersen Diksjoneir (Aalsters woordenboek). Het woord ‘konker’ is afkomstig van het Middelnederlandse conkel dat ‘onderaardse gang’ betekent.

Hoog tijd om dit nuttige woord opnieuw in te voeren. Spreken jullie over dit soort ‘tunnels’ voortaan ook over ‘konker’? Ja, toch?